Schrijven: The Monster
Thursday 5 December 2019
Een voor een waren de schepen van het smaldeel de uitgestrekte kunstmatige haven binnengegleden en op respectvolle afstand van de kust voor anker gegaan. Eoghan wierp een blik achterom naar de rustig dobberende schepen, en naar de aangemeerde sloep die hem aan wal had gebracht. Het was een vreedzaam tafereel. Hij draaide zich weer om en zette zijn klim van de verraderlijk gladde, bemoste trap voort. Zijn kameraden waren hem voorgegaan en wisselden opgewonden waarnemingen uit.
“Overal liggen skeletten!”
“Maar nergens sporen van plundering of strijd!”
“Deze plaats is vervloekt. Dat kan niet anders.”
Eoghan negeerde de stemmen en gaf zijn eigen ogen de kost. Inderdaad waren tussen het onkruid, dat grote delen van de ooit fraaie bestrating begroeide, de lugubere resten zichtbaar van gevallen mensen. Verder lopend bemerkte Eoghan een lange gemetselde bank met uitzicht op de haven. Ervoor maar ook erop lagen vies besmeurde botten die de indruk gaven dat de voormalige eigenaars al zittend het leven hadden verloren. Dat gaf Eoghan te denken, terwijl hij de ploeg voor hem inhaalde. Hij zag een van de groepsleiders, Tichon. Eoghan knikte naar hem bij wijze van begroeting, en vroeg: “Is het ook jouw indruk, dat het geen mensenhand kan zijn geweest die dit heeft aangericht?”
Tichon aarzelde geen moment met zijn antwoord. “Duistere krachten zijn hier aan het werk geweest. Ik zou hier geen mannen willen achterlaten. Tenzij Nyossos kan achterhalen wat hier is gebeurd.”
Een verdere verkenning van de stad aan de haven gaf min of meer hetzelfde beeld. Onevenredig veel mensen waren samengeschoold in straten en pleinen. Zittend op natuurstenen banken of op nu vergaan meubilair van terrassen. Iedereen had geweten wat hun te wachten stond, en ze waren allemaal in één klap neergeveld.
De sloep ging terug met groepsleider Tichon om verslag uit te brengen. De mannen voelden weinig lust om de stad verder te verkennen. De vloeren en de daken van de gebouwen waren veelal vergaan en ingezakt of neergestort. Maar meer dan dat ervoeren de mannen dreigend onheil. Iedereen wachtte aan de rand van de kade op de terugkeer van de sloep, zoveel mogelijk verwijderd van de restanten van geraamtes.
De sloep kwam terug met bevelvoerder Ghemon en Nyossos, de spreukenmeester. Eoghan zag dat terwijl de sloep met Ghemon en Nyossos naar de kade werd geroeid, een tweede sloep werd neergelaten. Waarschijnlijk om bij terugkeer de eerste sloep te ontlasten. Of misschien om uitrusting aan wal te brengen. Korte tijd later verschenen Ghemon, Nyossos, Tichon en een dozijn zwaar bewapende veteranen op de havenpromenade. Eoghan keek Tichon aan in de hoop op nieuws, maar Tichon negeerde hem, en keerde zich om naar de verzamelde veteranen om instructies te geven. Eoghan hield zich terzijde, maar kon Ghemon en Nyossos horen overleggen. Nyossos was aan het woord.
“Ik denk dat we eerst meer moeten weten over wat vooraf is gegaan aan de ramp. Het is denkbaar dat de laatste bewoners hun lot over zichzelf hebben afgeroepen. We willen niet hun lot delen.”
Ghemon begreep Nyossos niet direct. Nyossos verklaarde zich nader.
“Laat je mannen zoeken naar een begraafplaats. Vind de oudste graven. Ik hoop dat de doden iets van hun wezen hebben achtergelaten.”
Ghemon knikte en trok Tichon’s aandacht. Niet veel later ging het merendeel van de veteranen in groepjes van drie de stad in. Ze bewogen zich behoedzaam, schilden geheven en wapens paraat, alsof ze ieder moment een overval verwachtten. Intussen meerde de tweede sloep aan. Matrozen gingen aan de slag met zware kisten. Eoghan zag ook Nyossos’s leerling Kallistos, kennelijk toeziend op het uitladen. Uitrusting voor Nyossos dus. Eoghan liep naar Ghemon en Nyossos en vroeg de laatste respectvol: “Gaat u de doden opwekken?”
Nyossos lachte bescheiden. “Ik weet niet of zoiets mogelijk is, maar mijn kunde gaat het in ieder geval te boven. Nee, wat ik wil proberen lijkt meer op het opwekken van oude echo’s.”
Eoghan begreep niet wat de spreukenmeester bedoelde, maar durfde niet verder te vragen. Na verloop van tijd kwam evenwel een groepje veteranen terug met goed nieuws. Ze hadden een begraafplaats gevonden. Het hele gezelschap verplaatste zich naar de bewuste plek, iets ten zuiden van de bebouwing. De matrozen hadden de twee kisten van Nyossos op een vierwielige kar geladen en trokken die mee.
De begraafplaats was heel sober, alleen herkenbaar aan een lage ommuring, en als je goed keek, marmeren gedenkplaten in het gras. De gedenkplaten waren vreemd dicht opeen geplaatst, naar later bleek omdat de overledenen rechtop waren begraven. Op instructie van Tichon werd de begraafplaats grondig verkend, tot men naar tevredenheid de oudste grafstenen hadden gevonden. Nyossos inspecteerde de opschriften, en liet een van de graven openen. Alles wat hij nodig had was een stukje van de schedel, wat gezien de verticale positie van de doden een eenvoudige klus was. Veel meer werk was het uitpakken en installeren van de toestellen die Nyossos mee had laten komen. Eoghan keek van een afstandje toe hoe Nyossos en Kallistos aan de slag gingen. Ze openden de kisten die de matrozen hadden meegenomen. Van tussen dikke lagen verpakkingsmateriaal haalden ze glimmende metalen dozen die hier en daar uitsteeksels hadden. Het merendeel werd aan elkaar gekoppeld. Een van de dozen klapte Kallistos open om iets te ontvouwen wat leek op een grote omgekeerde parasol. Nyossos trok een glimmende kap over zijn hoofd en ogen, en deed een monddoekje voor. Dat laatste meende Eoghan te begrijpen als voorzorgsmaatregel tegen liplezen, voor wanneer Nyossos zijn spreuken prevelde.
Kallistos plaatste het stukje schedel dat was opgegraven onder een klep in een van de metalen dozen. Nyossos stond ogenschijnlijk blind terzijde, fluisterde zijn opdrachten aan de krachten van de andere wereld en bewoog af en toe zijn handen, alsof hij iets manipuleerde. Onverwacht voor Eoghan was er een lichtflits in de ruimte voor Nyossos. De flits ging vergezeld van licht geknetter, als van een blikseminslag maar zonder het luide volume. Eoghan knipperde met zijn ogen en zag vlekken. Naast hem hoorde hij zachte uitroepen van verwondering. Een van de vlekken voor Eoghan’s ogen ging niet weg, maar nam de vorm aan van een vaag menselijke gestalte. Nyossos trok de kap van zijn hoofd en zijn monddoekje naar beneden. “Stel uw vragen vlot. Ik weet niet hoe lang deze oproep werkzaam zal zijn. Ik heb een spreuk toegevoegd om te vertalen wat we zeggen en horen.”
Terwijl Nyossos sprak werd een licht gejammer hoorbaar dat zijn oorsprong vond in de menselijke schim. Bevelvoerder Ghemon nam krachtdadig het woord. “Persoon uit het verleden! Vertel ons uw naam!”
Het gejammer stopte, en de schim leek zich te wenden tot Ghemon. “Mijn naam? Mijn naam is Sterkhs. Sta ik op mijn eigen graf? Ben ik een spook? Wat is hier aan de hand?”
“Hoeveel jaren geleden is uw stad hier gesticht? Vertel het ons!”
“Wat? Hoeveel jaar?” De schim verplaatste zich. Leek om zich heen te kijken. Eoghan verbaasde zich erover dat hij door de schim heen Nyossos duidelijk kon zien. Ghemon herhaalde: “Hoe lang geleden is deze stad gesticht?”
De gestalte bevroor. “Dat is een onzinnige vraag. Wij zijn hier vanaf het begin van de schepping. Taukhtokh zelf heeft ons Skhiling toegewezen.”
Ghemon liet zich niet van zijn stuk brengen en vuurde alweer een nieuwe vraag af. “Met welke landen en volken voert u handel? Antwoord snel!”
“Met zoveel plaatsen. Onze schepen varen overal. Maar vooral met de Langbeners van het vasteland natuurlijk.”
Ghemon schudde zijn hoofd. “Er heeft zich hier een ramp voltrokken. De gehele bevolking is dood neergevallen. Wat kunt u daarover zeggen?”
“Wat? Wat?”
De schim stamelde iets wat niet begrijpelijk was. Ghemon gebaarde naar Nyossos. “Dit helpt ons niet.” Nyossos knikte en fluisterde achter zijn hand een enkel woord. De schim verdween onmiddellijk. Kallistos verwijderde het stukje schedel uit de doos, en verwisselde het met dat uit een recent graf. Nyossos herhaalde zijn routine. Ditmaal was Eoghon voorbereid, en hij schermde zijn ogen af voor de lichtflits. Toen hij weer opkeek was eenzelfde schim als eerder zichtbaar. Alleen klonk er geen gejammer. De schim maakte een paar stappen, raakte zijn eigen schimmige lichaam aan. Er sprongen vonken over en weer toen hij dat deed. Opvallend bedachtzaam leek de schim zijn omgeving op te nemen. Zijn blik bleef rusten op Nyossos en zijn glimmende toestellen. “Dus, hoe lang gaat dit schimmige leven na de dood duren?”
Nyossos en Kallistos wisselden een blik van verstandhouding uit. Ghemon richtte zich tot groepsleider Tichon. “Deze echo uit het verleden is snel!” Eoghan vulde in gedachten aan dat de schim niet allen snel was geweest, maar ook trefzeker. En daar bleef het niet bij. De schim bleef niet passief afwachten, maar haastte zich weg uit de directe omgeving. Matrozen en veteranen stoven opzij om plaats te maken voor de onaardse verschijning. Nyossos volgde met zijn kap in zijn hand, maar Kallistos bleef achter bij de toestellen, die, zo bemerkte Eoghan nu, een zacht zoemend geluid maakten, alsof een bij gevangen was in een van de dozen. Ghemon en Tichon sloten zich aan bij Nyossos, waarbij Tichon enkele veteranen mee gebaarde. Eoghan bleef achterin de stoet. Eenmaal tussen de bebouwing hield de schim zich in. Hij leek zich bewust van de ingezakte daken, de lege ramen en deuren. Niet alleen dat, hij bukte zich om iets te nader te bekijken. Een of meer skeletten, half overwoekerd door onkruid. Hij wendde zich tot zijn gevolg. “Is de hele stad dood?” vroeg hij. Opnieuw, trefzeker. Ghemon gaf hem antwoord.
“Ja. Alles is onbewoond en in verval. En alle bewoners lijken opeens in de straat te zijn overvallen door een snelle dood. Wat zou de oorzaak kunnen zijn, weet je dat?”
De schim reageerde niet, liep in plaats daarvan de straat uit, waarna hij zicht kreeg op de haven. Zijn blik bleef rusten op het half dozijn schepen dat daar voor anker lag. Langzaam draaide hij zich om. “Hoeveel tijd is er verstreken?”
Wederom nam Ghemon het woord. Bedachtzaam formuleerde hij: “Weet je de namen van de volken op het dichtstbijzijnde vasteland?” De schim stond stil rechtop. Hij noemde diverse. Sommige onbekend. Andere wel bekend. Ghemon schraapte zijn keel.
“Wanneer de ramp is gebeurd weten we niet. Maar het is ongeveer vijfhonderd jaar geleden dat nomadische horden sommige van de volken die je noemde hebben uitgemoord.” De schim zweeg. Ghemon probeerde opnieuw.
“Zou er een reden kunnen zijn dat de stad lijkt te zijn vervloekt?”
De schim leek ditmaal de vraag te overdenken. Uiteindelijk antwoordde hij: “Ik zou het niet kunnen zeggen. Ik ben maar een gewone burger. Was. Maar ik herken genoeg van de stad om je naar een plek te kunnen leiden waar onze leiders vergaderden. Wellicht dat je daar je iemand kunt opwekken met meer kennis.”
Nadat de schim het gebouw had aangewezen dat volgens hem een plaats was geweest waar bestuurders bijeenkwamen had Nyossos hem uitgedoofd. Het gezelschap betrad het groots opgezette gebouw. Het interieur was opvallend intact. De daken waren niet van hout, en de centrale ruimtes hadden geen verdiepingen, alleen hoge overspanningen. Nergens lagen evenwel skeletten.
“Dit is begrijpelijk,” sprak Ghemon. “We hebben gezien dat iedereen de straat is opgegaan in afwachting van het einde. Als we iemand met relevante kennis willen opwekken moeten we slimmer zoeken.”
Eoghan stond toevallig dichtbij. Toen niemand zijn stem verhief besloot hij zelf een suggestie te doen. “Een groot gezelschap. Met lijfwachten in de buurt, dus wapens, die niet allemaal vergaan hoeven zijn. Ergens waar genoeg ruimte was voor een gezelschap van enige omvang? Er lagen opvallend veel skeletten op de promenade bij de haven.” Eoghan liet zijn stem wegsterven. Ghemon knikte en nam het woord.
“Verstandig gesproken. Laten we teruggaan naar de haven, en daar allemaal verzamelen. Tichon, stuur iemand om onze makkers bij de begraafplaats op te halen.”
Iedereen kwam snel in beweging, maar Eoghan zag Nyossos bedachtzaam met zijn hand aan zijn baard. Niettemin volgde hij de rest.
Op de havenpromenade stelde Kallistos opnieuw de toestellen op. Ondertussen zochten matrozen en veteranen naar een verzameling wapens die van lijfwachten zouden kunnen zijn geweest, maar hadden vooralsnog geen succes. Eoghan hoorde hoe Nyossos sprak met Ghemon.
“Ik stel voor dat we eerst nog een gewone burger proberen op te wekken. Ik ben er niet helemaal gerust op dat het veilig is om iemand op te wekken die een bestuurder zou kunnen zijn geweest. Misschien waren al hun bestuurders wel ingewijd in de kennis van spreuken. Dat is niet ongehoord. Zelfs als echo zou een spreukenmeester nog een gevaar kunnen vormen.”
Ghemon aarzelde niet. Hij gebaarde Tichon, die had meegeluisterd. Niet veel later verzamelde het merendeel van het gezelschap zich weer rondom Nyossos en Kallistos met zijn toestellen. Een stukje schedel van een willekeurig gekozen slachtoffer verdween in de doos. Nyossos fluisterde en gebaarde met zijn glimmende kap over zijn ogen. Een lichtflits, geknetter. Een schim verscheen ten tonele. Maar iets was anders. Vonken sprongen in alle richtingen. Nyossos had zijn kap nog niet afgezet en leek met zijn handen onzichtbare objecten te manipuleren. Een zucht ging door de menigte. De schim verloor zijn eerdere doorzichtige aspect. Nam vaste vorm aan. Een volwassen man werd zichtbaar, gehuld in een zwarte broek, een vest met zilverstiksels, en een degelijke rode mantel. Hij gunde de verschrikte omstanders amper een blik. Hij stak zijn handen voor zich uit alsof hij in een boek bladerde, en verdween met het geluid van een zuchtje wind.
Van een ieder die de man had zien verdwijnen klonken gedempte vloeken en kreten. Het nieuws verspreidde zich door de rangen, en een gespannen geroezemoes rees op, afgekapt door afgebeten bevelen van Tichon. Mannen verspreidden zich. Schilden werden geheven, buitenwaarts, alsof niet was gebleken dat de man zich naar willekeur kon verplaatsen.
Eoghan bewoog zich met de kern van het gezelschap in de richting van het water en de daar geankerde schepen. Hij zag een van Ghemon assistenten in de weer met een signaalspiegel. Natuurlijk, de schepen moesten gewaarschuwd worden! De verdwenen man, die vijandig kon zijn, zou zich ook kunnen verplaatsen naar een van de schepen. Eoghan zag lichtflitsen van de diverse schepen in reactie op de bevelen. De assistent, Eoghan zag nu dat het Ghemon’s neef was, Rushu, keerde zich om naar het gezelschap.
“De schepen hebben gehoor gegeven aan de bevelen. Overal dubbele wachten, en extra wachten bewaken de zeekaarten.”
Kennelijk was men zo bevreesd voor de eventuele krachten van de verdwenen man dat de route naar het vaderland boven alles geheim moest worden gehouden. Op het nieuws van Rushu knikten Ghemon en Tichon. Er bleef evenwel een nerveuze spanning. Ghemon richtte zich tot Nyossos, die zijn kapje weer had afgedaan. “Is er iets wat je kunt doen?”
Nyossos gebaarde naar achteren, waar Kallistos met de hulp van en paar mannen daadkrachtig de toestellen de waren gebruikt voor het opwekken van de echo’s van de doden weer inpakten. “Misschien is de onbekende geïnteresseerd in onze kennis. Maar misschien ook niet—eenmaal manifest trok hij zich niets van mijn inspanningen aan.”
+++
…
{ruim-einde}