Schrijven: sterrenkoning
Tuesday 13 August 2013
Hoofdstuk 1
Wie Razo vroeg waar hij vandaan kwam kreeg steevast een kleurrijk verhaal, maar de feiten wisselden. Een interview in de reisgids Conquer The Globe had vast weten te leggen dat zijn moeder een schone Française uit Ribeauvillé was geweest die verliefd was geworden op een Algerijn, maar dat die haar had verlaten voordat hij was geboren. Zijn jeugd had zou zich vervolgens hebben voltrokken in de buitenwijken van achtereenvolgens Parijs, Brussel, Londen en New York. In de laatste stad zou hij zijn geld hebben verdiend als boxer. Dat geld had hij geïnvesteerd Razo’s Remote Resort. Ver verwijderd van doorgaande wegen, lag het tussen een voormalig moeras en de oceaan, op enige afstand van een zanderige en grillige kust die niet de indruk gaf veel bescherming te kunnen bieden tegen een orkaan bij hoog water. Tot dusver waren Razo’s bouwsels evenwel aan verwoesting ontsnapt. Het moeras had Razo op eigen kosten laten droogleggen en verpacht aan een hippie met twee vrouwen die zijn eigen versie van biologische tuinbouw en veeteelt in de praktijk bracht, en het resort voorzag van de smakelijkste etenswaar die het seizoen te bieden had. Dat vulde Razo aan met producten uit zee van vissers van een dorpje dat op enige afstand van het resort was gelegen, wijselijk op hogere grond. De vissers gebruikten kleine open sloepen, die ze uit het water trokken en meenamen achter hun auto.
Razo’s resort bestond uit twee delen. Het centrale punt was een groot rechthoekig gebouw waarvan de begane grond een breed met steen en beton versterkt platform vormde voor lichtere opbouw in hout met een traditioneel schuin dak. Een terras aan de voorzijde van de opbouw rustte op de verdieping eronder. Uitzicht was op de kust en de zee, die amper vijftig meter verderop schuimde. Achter het gebouw was een ruime parkeerplaats, en weerszijden waren er stenen trappen die direct naar de houten opbouw leidden. Met een beetje geluk was de versterkte basis van het gebouw net sterk en hoog genoeg om weerstand te kunnen bieden aan een eventuele overstroming.
In het centrale gebouw lag achter het terras een grote zaal waar gasten konden eten, drinken of anderszins zich konden ontspannen. Aan de achterzijde lagen keukens, opslagruimtes bevonden zich in de onderzijde van het gebouw, privé verblijven lagen aan de noordzijde en enkele gastenverblijven aan de zuidzijde. Het merendeel van de gasten verbleef niet in het centrale gebouw, maar in het tweede deel van het resort, een wijde reeks kleine alleenstaande huisjes die men geheel voor zichzelf had. Lichte glooingen in het landschap van amper een meter boven zeeniveau kruisten elkaar tussen de huisjes en de kust. De begroeiing werd gedomineerd door stugge grassen en mossen, en laag kreupelhout, afgewisseld met lage, grillig gevormde boompjes. Meer landinwaarts waren er stroken gemengd bos. Al met al bood het geheel een desolate aanblik, die de naam van het resort eer aandeed. Het publiek dat de plaats aantrok was dan ook niet dat van de doorsnee toerist. De gasten die er verzeild raakten hadden allemaal hun eigen redenen om Razo’s uithoek van de wereld op te zoeken: behoefte aan eenzaamheid, rust, de ruige onbesmette kust, privacy.
In het najaar van 2005 kwam Isewin Averay naar Razo’s Remote Resort. Hij stelde zich voor als journalist en zei dat hij enige tijd nodig zou hebben om een artikel uit te werken. Hij werd geholpen door Razo zelf, die hem waarschuwde dat het het resort buiten bereik was van de zendmasten voor mobile telefonie. ‘Maar,’ voegde hij eraan toe, ‘We hebben wel een vaste landlijn. U kunt hier altijd een van de telefoons gebruiken. En er is ook internet, al is dat wat traag.’
Averay maakte een onbestemd gebaar. ‘Wat ik vooral nodig heb, is wat rust om me heen.’
Razo gaf Avaray een knipoog. ‘Geen enkel probleem. De huisjes aan de noordkant staan bijna allemaal leeg. U hoort daar alleen maar de wind en wat meeuwen.’ Maar na een moment van overpeinzing voegde Razo daar aan toe. ‘Journalist bent u van beroep? U bent hier toch niet op zoek naar Nantan Cathcart toevallig? Want meneer Cathcart is hier ook voor zijn rust gekomen.’
‘Nee, nee. Ik ben hier voor helemaal niemand.’ Reageerde Avaray onmiddellijk. En na enig nadenken. ‘Nantan Cathcart? Zou ik die naam moeten kennen?’
Razo reageerde enigszins kortaf: ‘Niet als het aan mij ligt.’ Zich ombuigend naar een slanke jongeman die een tafel aan het afnemen was. ‘Netis hier zal u laten zien waar u verblijft.’ En daarmee was de conversatie ten einde.
Averay installeerde zich met zijn schaarse bagage in het huisje dat Netis hem toewees. Het huisje was een simpele bungalow die spaarzaam was gemeubileerd. Averay deponeerde zijn koffer in een hoek, plaatste zijn laptop op de eettafel, en nam een lange douche, dankbaar dat er tenminste wel warm water was. Eenmaal opgefrist en weer aangekleed was het buiten al donker. Averay stapt naar buiten en spitste zijn oren. Hij verbeeldde zich dat hij de branding kon horen, maar was niet zeker. Muggen dansten om de lichtbol van de lantaarnpaal die het begin markeerde van het pad dat naar het centrale gebouw leidde, dat juist zichtbaar was in de verte, boven het silhouet van donkere struiken en lage boompjes. Averay ging even terug naar binnen om zijn jas en sleutels te pakken, sloot het huisje af en vertrok om te zien wat Razo vandaag op het menu zou hebben staan.
De eetzaal was bijna leeg, vooralsnog waren slechts twee andere gasten aanwezig. Aan het einde, vlak bij het raam en het terras aan de noordzijde, zat een enkele man in grijs kostuum te eten met zijn rug naar de eetzaal. De andere gast zat dichter bij de keuken en was een somber kijkende man in een geblokt overhemd, een jasje over de stoel naast hem. Hij gaf Averay een korte indringende blik, en wijdde zich toen weer aan zijn maaltijd.
Averay ging ook aan de kant van de keuken zitten, op enige afstand van de sombere man. De maaltijd die men hem voorzette voldeed uitstekend, en hij at met smaak en voelde zijn strakke zenuwen flink tot rust komen. Misschien was het idee om hier naar toe te komen zo slecht nog niet. Natafelend met een glas wijn was hij in het geheel niet meer op zijn hoede en werd verrast toen de sombere man opeens voor hem opdoemde.
‘Neemt u me niet kwalijk,’ mompelde de man, enigszins haspelend met zijn woorden. ‘Ik wou u niet laten schrikken, maar zou een moment met u van gedachten willen wisselen. Als het u niet bezwaard.’ Hij bleef afwachtend naast Averay’s tafel staan, met een ietwat intense blik die Averay niet gerust stelde. Onwillekeurig maakte Averay toch een instemmend gebaar, en onmiddellijk liet de man zich neerzakken in de stoel tegenover hem. ‘Ik zie dat u wijn drinkt, sta mij toe,’ zei hij, en hij draaide zich om en gebaarde voor een fles die prompt werd bezorgd en aangebroken. Nog voordat de man verder nog iets zei nam hij eerst een slok, alsof hij zich moed moest indrinken. Tenslotte stak hij zijn hand over de tafel en stelde zich voor.
‘Ik ben Nakani, George Nakani. Het punt is, ik hoorde van Razo dat er nog een journalist was aangekomen, en was nieuwsgierig. Ik ben zelf journalist, onderzoeksjournalist.’
Spijtig bedacht Averay dat zijn leugentje om bestwil hem wel erg snel in moeilijkheden bracht. Mijn een grijnslach waarvan hij hoopte dat die zijn ongemak verborg schudde hij de naar hem uitgestoken hand en zei: ‘Aangenaam kennis met u te maken. Ik ben Isewin Averay. Wel, zelf ben ik bepaald geen onderzoeksjournalist. Het meeste werk wat ik doe is in opdracht van reisgidsen.’ Dat was in ieder geval een soort halve waarheid.
Nakani kneep met zijn ogen, bracht zijn hand terug naar zijn glas en nam opnieuw een slok. Zij reactie was vrij fel. ‘Heeft u ooit echt journalistiek werk gedaan? Geen makkelijke kritieken of schoolse besprekingen, maar iets waarbij u echt uw nek uitstak?’
Averay kromp onwillekeurig een beetje ineen onder de blik van Nakani. Nakani’s ogen waren lichtgrijs, met een duidelijke zweem van blauw, merkte Avery op. Ijsblauw, dat was de kleur van Nakani’s ogen. Avery capituleerde direct. ‘Nee, ik ben een neppert. Vaak heb ik de plaatsen waarover ik schrijf nog nooit bezocht. Het verbaast me iedere keer weer dat ik niet door de mand val.’
Nakani liet zijn mond openzakken en bevroor voor een seconde. Toen moest hij keihard lachen. Hij zette zijn glas weg en spetterde wijn over de tafel. ‘Een neppert! Die is sterk.’ Opnieuw moest hij lachten. Maar zijn stemming sloeg onmiddellijk om. Hij boog zich over de tafel en schamperde: ‘Maakt allemaal niks uit. De lezers willen toch alleen maar iets nieuws lezen. Maakt niet uit wat. Verpozing. Kort moment van aha! Maar een gedegen uiteenzetting? Een analyse waar iemand maandenlang of nog langer aan gewerkt heeft? Saai! Vervelend! Alle journalisten, een paar uitgezonderd, zijn bedriegers. Allemaal nep. Sensatie en bedrog! Buitenlandse vader hakt dochter aan stukjes! Zwemleraar aangeklaagd voor misbruik van tienduizend kinderen. Dat is nieuws!’
Averay onthield zich van commentaar. Hij had zich toch al teveel blootgegeven. Maar Nakani had geen aanmoediging nodig.
‘Wellicht dat u zich onaangenaam getroffen voelt door mijn evaluatie van onze beroepsgroep? Maar ik verwijt het u allerminst persoonlijk. Integendeel, ik waardeer het dat u openlijk toegeeft waar u denkt dat u mee bezig bent. Het werkelijke probleem zit hem volgens mij dan ook niet in de journalisten die zich er gemakkelijk vanaf maken, en het publiek precies geven waar het om vraagt. Een mens moet toch leven, nietwaar? Nee, het is puur een kwestie van vraag en aanbod, en het lijkt me duidelijk dat de vraag hier de boventoon voert. Het is net als de markt voor drugs! Mensen willen graag high worden, koste wat kost. Maakt niet uit of het illegaal is. En ze krijgen hun drugs heus wel. Gangsters overal ter wereld staan te popelen om de zwarte markt te bedienen. Maakt niet uit met wat! Hoe illegaler iets is, hoe meer winst! Niet iedereen kan bankier worden ten slotte.’
Nakani zweeg om zijn glas in één gulp leeg te drinken en direct weer bij te vullen. Averay nam een toon van hysterie waar in Nakani’s stem die hem bepaald verontrustte. Nakani gaf de indruk op het punt te staan een dramatische daad te willen stellen. Averay stelde voorzichtig: ‘Ik krijg de indruk dat u niet bijzonder tevreden bent met situatie die u schetst.’
Nakani moest opnieuw hard lachen. ‘Niet bijzonder tevreden—dat is de understatement van het jaar! Ik vind de hele teringzooi verwerpelijk. Het is eenvoudig zo, dat onze menselijke zwakheden altijd en immer uitgebuit zullen worden door ploerten en schoften. Denk aan lust, geldzucht of simpele lafheid. Helaas spreek ik ook uit eigen ervaring. Zelf ik ben ook verleid door het grote geld, en tegelijkertijd te laf om pal te staan voor de principes die ik in mijn hart koester.’
Avery voelde zich ongemakkelijk onder de intensiteit van Nakani’s emoties. Niettemin was zijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Wat was de kennelijk belangrijke zaak waarvoor Nakani zijn principes voor opzij had moeten schuiven? Avery plaatste een voorzichtige opmerking. ‘U heeft gelijk dat veel journalisten zich er makkelijk vanaf maken. Ik kan het weten, want ik ben zelf niet anders. Maar journalisten die hun principes voorop stellen hebben de tijd niet echt mee. Het begint ermee dat journalisten steeds vaker vervolgd worden voor het beschermen van hun bronnen. En waar zal het eindigen? Dat iedereen overal bang moet zijn voor de lange arm van de CIA? Rendition, gevolgd marteling in een land ver weg?’
Nakani trok zijn gezicht in een grimas. ‘Wat u daar zegt is niet onjuist. Niettemin zou iemand die de toorn van de staat over zich heeft afgeroepen nog bepaalde opties kunnen overwegen. Zoek de publiciteit. Vlucht naar een land dat politiek asiel kan verlenen. Maar ik ben zo dwaas geweest—al wist ik het niet toen ik de opdracht accepteerde—om me in te laten met de duivel.’
‘De duivel?’ liet Avery zich verbaasd ontvallen.
‘Zeker, de duivel. Oké, misschien niet letterlijk de duivel. Maar John Azuatz komt toch aardig in de buurt.’
Avery voelde een grote druk in zijn borst, en wist niet direct te reageren. Hoe kon John Azuatz nu opeens zijn pad kruisen, zo snel? Hij observeerde Nakani met hernieuwde twijfel. John Azuatz was zeker een ploert, maar Avery was zich er niet van bewust dat de man een reputatie had buiten zijn kringetje van collega afpersers en moordenaars. Sterker nog, Azuatz stond erom bekend dat hij zich op de achtergrond hield, en creatief gebruik maakte van vermommingen en valse identiteiten. Dat was ook hoe hij zijn bijnaam had gekregen. Konden er twee schurkachtige types zijn met de naam John Azuatz? Hoe vaak kwam die naam eigenlijk voor? Aarzelend vroeg Avery: ‘Die naam klinkt enigszins bekend. Is hij in het nieuws geweest?’
Nakani werkte nog een slok wijn weg en fronste. ‘In het nieuws geweest? Azuatz doet reuze zijn best om uit het nieuws te blijven, maar ik verondersteld dat het mogelijk is. Ik had zelf nog nooit van de man gehoord. Maar inmiddels weet ik meer dan mij lief is. Hij is een typische gangsterbaas. Hij heeft zijn mannetjes om het vuile werk te doen en houdt zelf zijn handen schoon. Hij schijnt in uiterlijk en verschijning totaal respectabel over te komen. Sterker nog, hij schijnt zo goed te zijn in het zich voordoen als een normale burger, vanzelfsprekend met een valse naam, dat hij de bijnaam “Johnny the Chameleon” heeft gekregen.’
Avery reageerde niet op de verbazende bevestiging van zijn vermoedens, tenzij misschien door een te grote zelfbeheersing. Bestond er werkelijk zo’n groot toeval? Of hadden zijn naspeuringen hem nu al verraadden, en was George Nakani ingeschakeld om hem uit zijn tent te lokken? Avery vroeg...
++++
2446 woorden, 7.1 pagina's
Voorlopig hier gestrand. :-\